Vannacht heb ik het laatste deel van Hans Warrens’ Geheim Dagboek uitgelezen. Of eigenlijk: het voorlaatste. Het beslaat de jaren 1998 – 2000 en eindigt ruim een jaar voor zijn dood. Zijn allerlaatste dagboek werd al kort na zijn overlijden in 2001 uitgebracht.
Ik denk dat ik midden jaren tachtig voor het eerst een aflevering uit de reeks las. Het was het begin van een verslaving die nu, vrij abrupt, tot een einde komt. Vierentwintig delen later dient zich een leven zonder dit bijna jaarlijkse feest aan. De pijn wordt verzacht door het gegeven dat het leven waarin Warren ons lezers zo eerlijk, soms schaamteloos, een gedetailleerde blik gunde, is uitgeleefd. Ooit zal ik het herlezen: de tochten door Griekenland, het eindeloze restaurantbezoek (nooit zonder vermelding van het prijskaartje), de kennis van vogels en fauna, de Kafavis vertalingen, het huwelijk met Mabel en de schuchtere stappen op het homoseksuele liefdespad.
Toen ik jaren geleden voor het eerst Parijs bezocht, ging ik op zoek naar de sporen die Warren in de rokerige, Algerijnse krochten in de buurt van de Boul Mich achterliet. Meeslepende herinnering.
Toen ik vorig jaar in Zeeland was, heb ik vanuit de bus op de plaatsnaambordjes gelet en bij Kloetinge in stilte gesalueerd. Hier woonde de meester, bijna vijftig jaar lang.
Gejuicht heb ik toen hij in het deel dat ik net afsloot de titel ‘Afrikaanse primitieve kunst’ verwierp. ‘Er is niets primitief aan. Ik noem het oerkunst.’ En later, over Carel Willink die hij haatte, schreef: ‘Dat is geen kunst. Dat is kunsjt.’
Vreemd dat iemand pas acht jaar na zijn dood overlijdt.