In mijn inbox belanddde gisteren een voorstel aan de Nationale Assemblee van de Democratische Republiek Congo ‘aux pratiques sexuelles contre nature’. In dit door president Kabila ondertekende wetsvoorstel worden homosexualiteit en sex met dieren op 1 lijn gesteld. Beoefenaren van het laatste wacht een gevangenisstraf van viif tot zes jaar plus geldboete; homo’s komen er met drie tot vijf jaar vanaf. Diegenen die homogroepen oprichten of ondersteunen kunnen bestraft worden met zes maanden opsluiting. Alle posters, boeken, pamfletten en films die over homo’s gaan zijn voortaan verboden.
Het probleem van Congo is in essentie het grotendeels ontbreken van instituties van de staat, van regels en de naleving ervan. Voor homo’s wordt voortaan een uitzondering gemaakt.
Het gemakkelijke antwoord op de wetsvoorstellen is dat de Congolese leiders zich druk zouden moeten maken over wezenlijker kwesties: de voortgaande plundering van grondstoffen, de armoede en het aanhoudende geweld in Oost-Congo. Maar juist het onvermogen van Afrikaanse leiders om aan zulke drama’s een einde te maken, leidt ertoe dat ze homo’s tot zondebok kiezen. Aan het door de missionarissen gepredikte misverstand dat homo’s kunnen genezen ontlenen de machthebbers het verlangen om hun land te bevrijden van een abberatie die zij in strijd achten met de eigen cultuur. Zo denken deze politici nog over iets macht te kunnen uitoefenen. Wat moesten ze zonder homo’s?