Met het South African Institute for Race Relations (SAIRR) heb ik een beetje een haat-liefde verhouding. Dit instituut bracht vanaf de jaren zeventig surveys uit vol van statistieken over de Zuid-Afrikaanse samenleving. Met de feiten over de bevolkingsgroei, de economieën in de zogenaamde thuislanden, de (materiele) verschillen tussen blank en zwart, stakingen en politiegeweld voedden we destijds spreekbeurten en opiniestukken die zonder uitzondering de apartheidspolitiek hekelden. Het SAIRR kon niet van radicaal activisme verdacht worden. Hun onderzoeksmethoden werden allerwegen als betrouwbaar beoordeeld, ‘een gezaghebbende bron’, dus. Eigenlijk hekelde alleen het blanke minderheidsbewind het ‘stelletje liberalen’ dat voor de samenstelling van de telefoondikke surveys verantwoordelijk was.
Het schokte me dan ook een beetje toen ik eind jaren tachtig de directeur van dit instituut. John Kane-Berman, op Clingendael hoorde spreken. Voor ons stond een man die heel ver weg leek te wonen van de feiten die zijn surveys opdisten. Het politiegeweld, de bloedbaden in Natal, de detentie van tienduizenden activisten – Kane-Berman, die in Johannesburg resideerde, sprak erover alsof ze in een andere wereld plaatsvonden. Het drong tot me door waarom sommige ANC kameraden met dedain over ‘white liberals’ praatten. Deze verklaarden zich veelvuldig tegen apartheid, maar leefden een welvarend leven in de lommerrijke suburbs van de stad, doorgaans compleet met zwaar onderbetaalde bedienden en een tuinman. Het apartheidsgeweld dat zich luttele kilometers verderop manifesteerde was een ‘ver van mijn bed show’, waarvan wij hier, op achtduizend kilometer afstand, in ons Journaal vaak meer te zien kregen dan zij in de nieuwsuitzendingen van de Suid-Afrikaanse Uitsaai Korporasie.
De liefde voor het instituut bekoelde volledig nadat ik me tijdens de democratische Wende in Johannesburg vestigde. Om de haverklap ontving ik uitnodigingen voor persconferenties en briefings waar zonder uitzondering ach en wee geklaagd werd over het nieuwe, democratisch gekozen, bewind. Niks deugde er. Wel bleef ik de surveys als een nuttig naslagwerk hanteren.
Een paar dagen terug echter deelde Njabulo S. Ndebele, de eminente schrijver en denker, een toespraak op zijn facebookpagina die de huidige voorzitter van het SAIRR, Frans Cronjé, onlangs hield. Het is een interessant en evenwichtig betoog dat op overtuigende wijze korte metten maakt met de depressiviteit waarover veel van mijn (blanke) Zuid-Afrikaanse vrienden klagen. Als je hen mag geloven is de droom aan flarden geslagen en is Zuid-Afrika hard op weg om richting donker Afrika af te zakken. Maar Cronjé betoogt op basis van onderzoek dat Zuid-Afrika na de val van Thabo Mbeki opener is geworden en het publieke debat herleeft. Hij ziet de vele protestacties – gemiddeld vier demonstraties per dag – niet als een uitdrukking van groeiende armoede maar als gevolg van meer welvaart. Want dát moedigt mensen aan om méér binnen te willen slepen. De meeste misdaadcijfers gaan omlaag, het aidsbeleid wordt allerwegen als een succes geprezen, aldus Cronjé. Dit maakt de voorzitter van het SAIRR niet tot de presentator van een goed nieuws show. Hij waarschuwt ervoor dat het nog alle kanten uit kan gaan en reikt indicatoren aan op grond waarvan we kunnen begrijpen welke kant het opgaat. Dat zijn dezelfde indicatoren die tijdens de apartheid werden gebruikt en geheel in de traditie van het instituut koestert men een toekomst met veel vrije markt.
Cronjé, die veelvuldig captains of industry toespreekt over de staat waarin Zuid-Afrika zich bevindt, vermoedt dat zijn analyse nogal wat mensen zal verbazen. ‘Perhaps it is partly the Institute’s contrarian nature, but in many respects we are now more optimistic about the future than at any point in the last decade’.