‘Bent u nieuw?’, vraagt de man als ik in de receptie mijn brievenbus leeg.
‘Ik woon hier bijna drie jaar, maar ben veel weg.’
‘Dan woon ik hier een stuk langer. Vanaf 1996. Ik heb veel mensen dood zien gaan’, vervolgt hij.
Een gesprek uit het ongerijmde, nergens om gevraagd maar toch mooi meegenomen. Aan zijn accent te horen is hij, net als ik, niet van hier.
‘Oorspronkelijk uit Brazilie.’
Dan begint hij aan zijn dodenlijst.
‘Herinnert U zich de jonge portier. Net twintig en dood.’
‘We weten allemaal hoe dat komt’, zeg ik.
‘En vorig jaar een andere bewaker. Viel hier in de receptie neer. We wachtten op de ambulance toen de dame van de flat hierboven binnenkwam. Ze keek naar de man op de vloer, zei ‘How are you?’ en liep door. Begrijpt u dat nu?’
‘Gespeelde beleefdheid’, gok ik, een onuitroeibaar Brits trekje. ‘Het dekt de onverschilligheid toe.’
‘Bent u lid van The Wanderers?’, vraagt de Braziliaan als ik aanstalten maak om naar mijn flat te gaan.
De honderd jaar oude club ligt vlak naast het gebouw waar ik woon.
‘Er zijn drie cafe’s, er is een uitstekend restaurant en je kunt er heerlijk wandelen tussen de tennisvelden door. En een terras dat over half Johannesburg uitkijkt!’, roept hij enthousiast.
Hij nodigt me uit om er eens een biertje te drinken. Een aanbod dat ik vriendelijk aanvaard.