Het geluid van de branding

raymond

Op woensdag 5 oktober gaat de het Afrovibes Festival van start. Een huiveringwekkend mooi programma vol theater en dans uit het zuiden van Afrika. Raymond Matinyana was initiatiefnemer van het festival. Hij stierf in 2001, twee jaar na de eerste Afrovibes editie. Er gaat geen festival voorbij zonder dat herinneringen aan Raymond zich opdringen.

*

Raymond stierf een plotselinge dood. Een vriend uit Amsterdam belde en vroeg of ik zat. Geeëmotioneerd vertelde hij me het nieuws. Ik hoorde het verslagen aan en wist geen woord uit te brengen. Ik verontschuldigde me bij de mensen met wie ik in vergadering was en verliet het kantoor. Ik liep in de richting van mijn huis, wilde op bed gaan liggen met mijn hoofd onder een kussen maar realiseerde me dat het mijn gedachten niet zou kunnen uitschakelen. Ik besloot om de bank binnen te lopen en enkele openstaande rekeningen te betalen. Daar herinnerde ik me dat ik nog iets op moest halen bij de universiteitsbibliotheek. Vervolgens liep ik terug naar mijn kantoor, bladerde door de boeken die ik zojuist had opgehaald en maakte aantekeningen. Pas na verloop van enkele uren was ik in staat om de mensen om mij heen te informeren. De meesten kenden Raymond, hadden hem bij een van zijn bezoeken aan Zuid-Afrika wel eens zien optreden in de Skyline. Even sprakeloos als ik zelf was geweest, legden ze hun handen op mijn schouders en bovenbenen. Toen iemand na een lange stilte vroeg hoe het gebeurd was, kon ik geen antwoord geven. Ik belde de vriend in Amsterdam en vroeg hem wat de doodsoorzaak was. Hepatitis. De avond voordat hij met spoed werd opgenomen in het ziekenhuis had Raymond nog opgetreden met zijn band. In de pauzes had hij gerust op een stretcher in de kleedkamer. In de loop van de nacht was de pijn zo onverdraaglijk geworden dat zijn partner hem naar het ziekenhuis had gebracht. Daar werd nog van alles geprobeerd, maar het was te laat. Er waren complicaties opgetreden.

Het huis was leeg. Een Senegalese vriend die enkele maanden in mijn appartement op zijn verblijfsvergunning had gewacht, was de dag ervoor naar Canada afgereisd. Ayaz woonde al een jaar in New York. Acht jaar en vele tientallen gasten, huisgenoten en een paar geliefden met wie ik had samengewoond later was ik begonnen aan een leven alleen. De twee mede-eigenaren van de flat had ik uitgekocht. Zo vaak hadden vrienden hun koffers binnengesjouwd en hun intrek genomen in een van de logeerkamers dat elk bezoek me was gaan tegenstaan. Ik wilde mijn huis heroveren, mijn domein sterker afbakenen in de verwachting dat ik na verloop van tijd weer plezier zou beleven aan passanten, aan gesprekken over de stad en het land, waarmee mijn bezoek vaak voor het eerst in aanraking kwam.

‘Dat zijn toch best mooie woningen in Soweto’, was met regelmaat opgemerkt door gasten die zich een troosteloze vlakte vol krotten hadden voorgesteld.

‘Ook Soweto heeft in de loop der jaren een sociale gelaagdheid ontwikkeld’, legde ik dan weer uit. ‘Die vlaktes waar je op hoopte, zijn er ook’, zei ik op den duur cynisch.

Nu was het stil, alleen vanaf de heuvel klonk het zachte geprevel van een in tongen sprekende evangelist. Ik schonk een glas wijn in en ging op het balkon zitten.

Raymond was dood.

Enkele maanden eerder was hij nog in Johannesburg geweest. Op de dag van zijn aankomst had hij van het vliegveld een taxi direct naar mijn huis genomen. De vriendin waar hij zou logeren, werkte tot in de avond en zou bellen als ze thuis was. Tot laat in de middag praatten we over zijn band, een op handen zijnde cd en zijn nieuwe partner waarvan ik al lang wist dat hij die had maar waarover hij me nog niets verteld had. Ook ik had zelf niet eerder naar de nieuwe man in zijn leven geïnformeerd. Over mijn eigen liefdesperikelen deed ik al even geheimzinnig totdat de aanwezigheid van een nieuwe vlam in mijn huis om een kleine verklaring vroeg. Waar kwam toch onze aarzeling vandaan om achter de relatie een punt te zetten en te zeggen: ‘Het is uit.’

‘Is-ie leuk?’, informeerde ik.

‘Hij begrijpt weinig van Zuid-Afrika maar hij heeft een lekker lijf’, zei Raymond.

Omdat de vriendin niet belde, besloten we in Yeoville iets te gaan eten en zetten ons gesprek voort, telkens onderbroken door de vele langslopende bekenden van Raymond die hem hartelijk begroetten en soms even aanschoven. Later in de avond liepen we terug naar Rockview en praatten door aan de keukentafel. Toen het in de vroege uren van de ochtend tijd was om naar bed te gaan en ik bij de deur van de keuken ruimte maakte voor Raymond om links af te slaan naar de logeerkamer, schoot hij voor me langs en liep naar mijn slaapkamer. Even later lagen we in elkaars armen. Nu de relatie door Raymond’s bekentenis officieel ten einde was stond niets deze ongecompliceerde genegenheid meer in de weg. De liefde was aan zichzelf ontstegen. We waren op het hoogste niveau van vriendschap aanbeland.

Ik belde mijn moeder. Even vrolijk als altijd nam ze de telefoon op. Toen ik haar vertelde dat Raymond dood was, klonk ze ontredderd. Op haar vraag bevestigde ik dat ik had geweten dat Raymond seropositief was geweest. ‘Ik moest het je vader maar gaan vertellen’, zei ze met een diepe zucht en hing op.

Ik schonk mijn glas bij en liep terug naar het balkon. De prevelaar was vertrokken. De zon verdween achter de heuvel. De lucht was felrood gekleurd. Allerlei herinneringen schoten door mijn hoofd. Hoe ik in de weken nadat hij in Amsterdam gearriveerd was in het midden van de nacht het Mercatorplein had afgestaard in de hoop dat ik hem aan zag komen. Hoe hij – ruim een jaar later – ’s morgens vroeg was binnengekomen met doorgelopen mascara, ongelijk hangende namaakborsten en een afgebroken naaldhak in zijn hand. Hoe hij me verschillende keren vanaf een vliegveld had gebeld waar hij zich bekommerde om een gestrande Afrikaan aan wier verblijfspapieren werd getwijfeld en of ik soms nog ergens iemand op een ambassade kende. Port Alfred, kerst 1991. Raymond voor het eerst op de fiets. Een wandeling door Hillbrow, Pretoria Street op en neer, een eindje van niks waarover we twee uur deden omdat er steeds weer bekenden opdoken. Die avond aan het Mercatorplein waar vriendin en collega Evelien had doorgevraagd over de nachtelijke barricades in Port Alfred, de arrestaties en de martelingen die hij doorstaan had. Terwijl de omvang van de pijn die hij gevoeld moest hebben, langzaam tot ons doordrong, had Raymond het gesprek beëindigd met de mededeling: ‘Genoeg nu. Ik ga de stad in.’

Ik had nooit iets gevraagd. Begin 1992 had Raymond me de uitslag van zijn aidstest laten zien. We hadden er verder geen woorden aan vuil gemaakt. In later jaren had ik een verkoudheid of gerochel aan zijn nogal turbulente levenswijze gewijd. Doorgaans zag hij er gezond uit. Toen hij zijn Nederlanderschap verwierf, had ik tevreden vastgesteld dat hij nu in het ziekenfonds zat en toegang had tot medische zorg. Zo waren er altijd redenen om niets te vragen.

In talloze artikelen over de opkomende aidsepidemie in Zuid-Afrika had ik mensen aan het woord gelaten die zich beklaagden over de zwijgzaamheid. Ik had psychologen geïnterviewd die het bestaan van een Afrikaans taboe op het bespreken van seksualiteit vermoedden. Wat had ik Mandela bewonderd toen hij dorpsoudsten in Mpumalanga voorhield dat tradities opzij moesten worden gezet als zij een gevaar vormden voor aidsbestrijding. De kritiek op Mbeki die niet lang nadat hij in 1999 president werd openlijk ging twijfelen aan het bestaan van hiv en aids en aan het verband tussen beiden had ik hartgrondig gedeeld. Op vragen van bezoekers hoe ik het verklaarde dat zo’n gestudeerde man als Mbeki, die in de jaren tachtig geroemd was om zijn vermogen om ingewikkelde kwesties open tegemoet te treden, had ik meegespeculeerd over zijn gebrek aan zelfvertrouwen dat ertoe leidde dat hij nu hij aan de macht was overal spoken zag. Ook memoreerde ik dan zijn diepe weerzin van vooroordelen over aan sex verslaafde zwarte mannen die in veel blanke hoofden leefden. Mbeki wilde geloven dat de angstaanjagende statistieken – ruim 10 procent van de bevolking besmet, meer dan duizend doden per dag – een verzinsel waren van racistische propagandisten. Lelieblanke aidsdissidenten, waarvan er een zelfs met de Ku Klux Klan sympathiseerde, hadden hem dat wijsgemaakt.

En dus was aids was een onderwerp waar ik met regelmaat tegenaan liep, professioneel en in mijn eigen omgeving. De dochter van Bonginkosi, de portier in Rockview, was er aan bezweken al had niemand het beestje bij de naam genoemd. Simon. Linda. Jacob. Over het gedrag van een vriend, die aidsvoorlichter was en die met passie de staat van ontkenning hekelde waarin Zuid-Afrika verkeerde, had ik me met anderen verbaasd. Iedereen zag dat zijn partner vermagerde en uitslag op zijn gezicht kreeg. Maar er was niets aan de hand, zo had mijn vriend me verzekerd.

Maar nooit had ik aan Raymond gevraagd hoe het met zijn gezondheid gesteld was, of hij zich regelmatig liet nakijken, of het aantal t-cellen werd bijgehouden. Ik kon mijzelf op de mouw spelden dat hij een eigen verantwoordelijkheid had gehad en dat we geen relatie meer hadden, maar vond deze voorwendsels hoogstens verzachtende omstandigheden toen het noodlot eenmaal had toegeslagen. Het voelde alsof ik mijzelf vrijsprak bij gebrek aan bewijs. De twijfel bleef.

Door onontkoombare verplichtingen kon ik niet naar Nederland om de herdenkingsbijeenkomst in De Melkweg te bezoeken. De pijn daarover verzachtte door het voornemen om een week later de begrafenis in zijn geboortedorp te zullen bijwonen. Na de bijeenkomst in Amsterdam belden en mailden vrienden om te vertellen hoe het was geweest. Gregory Maqoma, een inmiddels wereldberoemde choreograaf die ik in 1991 in Port Alfred had leren kennen als een Michael Jackson vertolker, had voor een immens portret van Raymond op het podium gedanst. Er was gesproken en gezongen. De stoelen die Raymond’s vrienden voor mijn ouders hadden neergezet, waren onbezet gebleven. Ze hadden het niet aangekund.

Daags na de bijeenkomst werd Raymond’s lichaam per vrachtvliegtuig overgevlogen naar Zuid-Afrika. Bij een tussenlanding in het Nigeriaanse Port Harcourt was het toestel in brand gevlogen. Medewerkers van de luchtvaartmaatschappij lieten weten dat het lichaam was verbrand. Op de zaterdag van de begrafenis was wat ervan over was nog niet in Port Alfred aangekomen. Iets te laat arriveerde ik in de gemeenschapszaal van wat nu Mandela township heette. Vooraan zaten Lilian, Matthew en Nomsa. Er waren vrienden uit Nederland, Johannesburg en Kaapstad. Na de dienst liepen we in een optocht naar het huis van Lilian. Het van golfplaat en karton aan elkaar hangende huisje uit 1991 was vervangen door twee nieuwe huizen. Een kleintje, dat door de regering was gefinancierd in het kader van een woningbouwprogramma voor de armen, en een groot huis dat door Raymond en zijn man bij elkaar was verdiend. ‘Er is een ruime huiskamer’, vertelde Lilian. Dat was in Nederland ook, had Raymond haar verteld.

Ik werd voorgesteld aan de vier jongeren die studeerden op kosten van het fonds dat Raymond voor hen had opgezet. Er speelde een band met instrumenten die Raymond voor de leden uit Nederland had meegenomen. Het plaatselijke voetbalteam liep rond in shirts die door Raymond waren gekocht.

In de 32 jaar dat zijn leven duurde, had hij een stempel gedrukt.

We stonden in een kring op het strand van Port Alfred. Het geluid van de branding herhaalde zich. Sammy sprak, toen LeRoy. Het geluid van de branding herhaalde zich. Het geluid van de branding.

Een dag later werd een kistje zo groot als een schoenendoos bezorgd. Er was een plaatje met Raymond´s naam opgeschroefd. Het werd vol ongeloof bekeken. Nadat we ons al hadden afgevraagd hoe een lichaam in een zinken kist had kunnen verbranden, konden we nu moeilijk geloven dat men erin geslaagd was Raymond’s as uit alle verkoolde resten te destilleren. In de middag werd het kistje tussen een haag van vrienden door naar zijn rustplaats gedragen. In de avond namen we namen we afscheid van Lilian en haar kinderen. Terug in Nederland kreeg Raymond’s partner een telefoontje van de luchtvaartmaatschappij. De stoffelijke resten waren toch nog aangetroffen tussen de verbrande lading. Na een week arriveerde er een nieuwe kist en volgde er een nieuwe begrafenis.

Het drama had alle kranten in Zuid-Afrika gehaald. Raymond zou ervan genoten hebben.

[ Uit ‘Puur Goud – Andere Verhalen uit Zuid-Afrika, Uitgeverij Augustus, 2010 ]