Enkele dagen terug publiceerde de Zuid-Afrikaanse zakenman/columnist/theatermaker Eric Miyeni een vileine column in The Sowetan. Hierin wenst hij Ferial Haffajee, de hoofdredacteur van zondagskrant City Press, min of meer een brandende autoband om haar nek. Van subtiliteit kan Miyeni niet verdacht worden. Van hate speech wel.
Aanleiding is het moedige onderzoek dat Haffajee’s verslaggevers deden naar de rijkdom van Julius Malema, het opgewonden standje van de ANC jeugdliga en multimiljonair. De indruk bestaat dat hij een familiefonds in het leven riep waarin zakenlui en bedrijven, die dankzij de bemiddeling van Malema overheidsopdrachten in de wacht sleepten, donaties storten. Dat is een vorm van corruptie en des te pijnlijker voor iemand die zich graag als de stem van de werkloze jeugd in zijn land positioneert.
Volgens Miyeni zijn zwarte Zuid-Afrikanen altijd en volledig voor inkomsten aangewezen op de overheid. Dat is een gevaarlijke gedachte en een belediging aan het adres van de honderdduizenden straathandelaren.
Achter Miyeni’s woede gaat, vermoed ik, een diepe frustratie schuil.
In het kort: na al het gegraai van hun, blanken, is het nu aan ons. Wie dat bekritiseert heult met de blanken. Ook dat is een twijfelachtige gedachtegang maar het zaad hiervoor is gezaaid met de ‘onderhandelde oplossing’ waarvoor Zuid-Afrika twintig jaar geleden koos. Inherent aan die aanpak is geweest dat de schurken van de apartheid en overheidsdienaren die hun zakken vulden en ondernemers die hun bedrijven vaak op feodale grondslag runden buiten schot bleven.
Op mensenrechtenschendingen, machtsmisbruik en corruptie stond op zijn gunstigst een getuigenis voor de waarheidscommissie maar veel vaker geen enkele straf. Zo werd gerechtigheid ondergeschikt gemaakt aan het streven om er uit te komen. Maar dat heeft een prijs.