In de aanloop naar de mogelijke discussie in het Oegandese parlement over een wet die op homoseksualiteit de doodstraf zou zetten, ontving ik, pakweg, 15 oproepen om een petitie te tekenen die hiertegen protesteerde. Ik heb er geen gevolg aan gegeven, en ook geen bekendheid aan die weigerachtigheid die ik niet helder kon motiveren.
Een bijdrage van Ros Petchesky op een digitaal discussieforum helpt me alsnog om mijn gedachten te bepalen. Zo’n petitie is koren op de molen van president Museveni, schrijft ze, die er ongetwijfeld een westerse bedreiging van Oeganda’s soeverinitieit in ziet, en een bevestiging van het misverstand dat homoseksualiteit een westers ding is. Professor Tavia Nyong’o, die aan de Universiteit van New York doceert, voegt daaraan toe dat dergelijke internetpetities de ‘fantasie van deelname’ aan protest suggereren en de ‘illusie wekken’ dat je iets doet.
Ik ben een hartstochtelijk voorstander van internationale solidariteit. Maar de geschiedenis van de, zo succesvolle, Zuid-Afrikaanse homobeweging heeft geleerd dat de strijd voor homorechten niet los moet worden gemaakt van die tegen onderdrukking, armoede en voor democratie en sociale gelijkheid. Juist in die kwesties ligt ook een oorzaak besloten voor de homohaat van Oegandese machthebbers, die graag de aandacht afleiden van hun onvermogen om mensen een toekomst te bieden. Omgekeerd moeten vrienden van de Oegandese homobeweging nooit de indruk wekken niet geinteresseerd te zijn in die andere issues.
Van het grootste belang, tenslotte, is overigens wat vertegenwoordigers van de Oegandese homogemeenschap aan hun internationale ondersteuners vragen om te doen. Uit de oproepen van Avaaz en anderen werd niet duidelijk of zij hun petities circuleerden op verzoek van de Oegandese activisten.
De wet werd niet besproken. David Bahati, de indiener ervan, zal met al die internationale aandacht wel het soort van opwinding hebben gevoelt dat Dominique Strauss-Kahn bij kameniersters voelt opkomen.