In Johannesburg wonen veel zwarten op het dak. Het is een erfenis van de apartheid, officieel mochten er in de exclusief blanke wijken geen zwarten wonen. Toch werd het lastig gevonden de zwarte dienstboden, tuinmannen en veiligheidswachten ’s avonds naar huis te sturen. En dus ging het personeel in opslagruimten op het dak wonen. Toen ik voor het eerst Johannesburg bezocht, werd me uitgelegd dat dat fenomeen ’township on the roof’ werd genoemd, of ‘Soweto by night’.
In 1993 ging ik in Rockview Heights wonen, een flatgebouw in Yeoville, een flat vlakbij het centrum. Hier heb ik tot 2001 gewoond – het gebouw was een metafoor van Zuid-Afrika. Het verschoot van kleur (toen ik me er vestigde, woonden er in de appartementen nog geen zwarten) en er opereerde een ‘derde macht’ van blanken die zich tegen de veranderingen verzetten. Ik heb er in mijn boek Puur Goud uitvoerig over geschreven.
Maar over dat dak heb ik destijds weinig genoteerd. Vanmorgen op de fiets op weg naar het ZAM kantoor drong tot me door dat de gebeurtenissen die zich op dat dak afspeelden al evenzeer een metafoor waren voor ‘ons’ geworstel met de multiculturele samenleving.
Er werd altijd over geklaagd door de blanke, en later ook de zwarte, bewoners. Er zouden veel te veel mensen in de 40 ‘cottages’ op het dak wonen waardoor de bewoners op de vierde etage last hadden van lekkages. Ook was de lift regelmatig defect door de vermeende overbelasting. Toen op een vergadering van de vereniging van eigenaren iemand zei dat er vermoedelijk tachtig mensen op het dak woonden, ging er een siddering door het gezelschap. Later werden het er honderd, en weer later zelfs honderden.
Mijn voorstel om precies vast te stellen hoe groot de omvang van het ‘probleem’ was, werd pas op de vierde vergadering in stemming gebracht. Vervolgens ging de huismeester aan de slag. Op de navolgende vergadering rapporteerde ze dat van de 40 hokken er 8 bewoond werden door mensen in dienst van de bewonersvereniging (portiers, security guards, schoonmakers). Elf hokken waren onbewoond. In nog eens elf hokken woonde 1 persoon per hok. Van de resterende tien werden er 4 door twee mensen bezet en zes door meer. Het probleem omvatte dus zes hokken want drie of vier mensen op een oppervlakte van pakweg 1,5 x 3 meter is vragen om moeilijkheden.
Er was 1 keuken voor iedereen die op het dak woonde, maar dat was al evenzeer een probleem toen er minder mensen woonden.
Sommige eigenaren vroegen schandalige bedragen voor de huur van zo’n hok waardoor sommige bewoners die weinig verdienden zich wel gedwongen zagen om medebewoners te zoeken.
Er werd afgesproken om de eigenaren van de 6 problematische flats aan te spreken op de overbezetting. Ook zou onderzicht worden of de vereniging van eigenaren de macht had om de maximale huurprijs van een hok op bijvoorbeeld 150 Rand te zetten, en dat bij vertrek de eigenaar onmiddellijk zou worden aangespoord om geen nieuwe huurder aan te trekken.
Van al deze besluiten kwam niets terecht. Misschien was het probleem te behapbaar geworden en paste een oplossing niet in het wat fatalistische wereldbeeld van bewoners die in elke verandering een dreiging zagen. Oplossingen zou hen van een self fulfilling prophecy beroven.
Twee vergaderingen later klaagde er weer iemand over de overbezetting op het dak. Er wordt nog niet gesproken van een ’tsunami van vreemdelingen’ – dat woord was toen nog nauwelijks bekend. De hele discussie begon weer van voren af aan en dat bleef zo tot ik verhuisde.