In het boek We wish to inform you that tomorrow we will be killed with our families reconstrueert de Amerikaanse journalist Philip Gourevitch de Rwandese genocide van 1994. Er kan na lezing geen twijfel aan bestaan dat er weinig spontaans was aan dit gruwelijke drama. Recente pogingen om de slachting te objectiveren onder het motto ‘waar er twee vechten, hebben er twee schuld’ worden door dit boek al even genadeloos onderuit gehaald.
Omdat ik de verleiding om de discussie over vrijheid van meningsuiting in verband te brengen met een tot de verbeelding sprekende consequentie van zo’n roep-maar-raak-cultuur moeilijk kan weerstaan, wil ik het verhaal van Hassan Ngeze doorvertellen.
In 1987 verscheen er in Rwanda een nieuwe krant, de Kanguka , oftewel ‘Wake Up!’ De krant was opgezet door een Hutuman uit het zuiden van het land en werd financieel gesteund door een prominente zakenman van Tutsi-afkomst. De gematigde toon en het verlangen naar dialoog en redelijkheid, stonden het toenmalige regime niet aan. Het was reden voor Madame Agathe Habyarimana, de vrouw van de president, om in de akuza, een geheim genootschap dat de Hutubelangen behartigde, voor te stellen om een alternatieve krant te beginnen. Dat werd de Kangura, de ‘Wake It Up.’ Zelfde formaat, als twee druppels water. De krant werd geleid door Hassan Ngeze, een voormalige busconducteur en straathandelaar.
Ngeze, een ijdeltuit, liep niet geheel in de pas met de wensen van zijn opdrachtgevers en besteedde in de krant veel aandacht aan zichzelf. Toen de machthebbers de kritische hoofdredacteur van de Kanguka arresteerde, zetten ze gelijk ook Ngeze achter tralies. Amnesty International klom gelijk in de pen … voor beiden. Ngeze werd al snel vrijgelaten en hervatte zijn werk als hoofdredacteur, gehoorzamer dan hij ooit geweest was.
Terwijl de machthebbers nog oppasten om al tezeer in etnische haatzaaierij te vervallen – dat zou de internationale hulp in gevaar brengen – kende Ngeze geen grenzen. Hij beschuldigde democratische opposanten van het regime ervan achter een samenzwering te zitten die erop gericht was de Hutu’s terug te voeren naar de tijd van het feodalisme. Hij publiceerde lijsten van prominente Tutsi, en Hutu’s die met hen samenwerkten, die publieke instellingen geinfiltreerd zouden hebben. Hij riep op tot ‘zelfverdediging.’ In december 1990 publiceerde bij hij de ‘Tien Hutu Geboden’, waarvan de achtste luidt: ‘Hutu’s moeten ophouden om mededogen te hebben met Tutsi.’
De geboden werden in het hele land verspreid en voorgelezen tijdens publieke bijeenkomsten. Ook president Habyarimana maakte er goede sier meer: was de publicatie van de geboden immers geen overduidelijk bewijs van de bestaande vrijheid van meningsuiting?