Veel boze verklaringen in mijn inbox over Zuid-Afrika’s stemgedrag in de Verenigde Naties. Het land onthield steun aan een nieuwe motie die discriminatie op grond van seksuele voorkeur afkeurde. Het land dat in 1996 gelijke rechten grondwettelijk vastlegde en inmiddels het homohuwelijk heeft gelegaliseerd vormde een verenigd front met vrijwel alle andere Afrikaanse landen.
De verontwaardiging is alleszins begrijpelijk. Steun voor de ingediende motie zou immers automatisch moeten voortvloeien aan de gronwettelijk gegarandeerde vrijheid. Toch is het niet zo simpel. Tussen wetten en daden staan nu eens dromen in de weg. Dromen van weerzin tegen westerse ‘agenda-setting’ (een misverstand overigens nu Brazilie een van de voorvechters van gelijke rechten binnen de VN is). Dromen van Afrikaanse eenheid (symboolpolitiek zolang autocraten en halfgoden in nogal wat landen de dienst uitmaken). Dromen om niet voor blank te worden versleten, een angstvisioen dat veel Zuid-Afrikaanse vertegenwoordigers in den vreemde achtervolgt.
Activisten klagen met recht Zuid-Afrika’s stemgedrag aan. Homovriendelijkheid moet niet alleen thuis gelden. Maar evenzeer geldt dat het voortdurende beroep op een voorbeeldige grondwet onvoldoende is om de vertegenwoordigers in internationale fora tot een andere houding te bewegen. Het ‘rechten discours’ – newspeak voor acceptatie op grond van nationale en internationale wetgeving die gelijkheid voorschrijft – overtuigt niet (altijd).