Van de doden niets dan goeds. Maar alle huldeblijken aan het adres van de op nieuwjaarsdag overleden Helen Suzman ontnemen het zicht op de legitimiteit die zij met haar aanwezigheid in het exclusief blanke parlement jarenlang aan de apartheid gaf. Natuurlijk was het moedig om in dit schurkenhol op de grove mensenrechtenschendingen te blijven wijzen, maar het feit dat zij in dat parlement zitting had, werd door de machthebbers steeds weer opgevoerd als een bewijs van de democratie die Zuid-Afrika zou zijn. In de jaren tachtig veroverden meer kandidaten van haar partij een zetel in het parlement. Een van hen, Frederik van Zijl Slabbert, gaf vanwege deze dubbelzinnigheid na enkele jaren zijn parlementszetel op. Hij was tot de conclusie gekomen dat je niet tegen een systeem kunt strijden als je er deel van uitmaakt. Overigens was Suzman zich bewust van de dubbelzinnigheid die haar lidmaatschap van het parlement was. Ironisch genoeg wierp ze eens drie parlementsleden van de Nationale Partij, die haar scherp bekritiseerden, voor de voeten: ‘In mijn ervaring wordt ik door jullie juist opgevoerd als bewijs van een levende democratie in Zuid-Afrika.’ Suzman’s verzet tegen internationale sancties tegen Zuid-Afrika deed haar populariteit onder haar zwarte landgenoten en de internationale solidariteitsbeweging geen goed. Ze verheugde zich niet over het feit dat ze zich in het gezelschap bevond van wat ze ‘unpleasant bedfellows’ noemde. ‘Het is uiterst irritant om in hetzelfde kamp te zitten als zo’n abominabel type als Jesse Helms’, zei ze ooit.
En toch is het te simpel om Suzman’s rol in de strijd tegen de apartheid te discrediteren als een vorm van collaboratie. Het is denk ik correcter om haar als een kampioen van de mensenrechten te zien. Haar vragen in het parlement, haar aanhoudende speldenprikken, haar praktische zorg om het lot van politieke gevangenen hebben, binnen de grenzen die de onderdrukkers stelden, een grote impact gehad. Gesteld voor een duivels dilemma – onttrek je je geheel aan een systeem of probeer je de mogelijkheden die dat systeem jou biedt om anderen te helpen ten volle te benutten – koos Suzman voor het laatste.
Suzman was ook de personificatie van wat hier in Zuid-Afrika vaak smalend de ‘white liberal’ wordt genoemd. Mijn kennismaking met dit archetype was een van de verrassingen tijdens mijn eerste bezoeken aan het land. Natuurlijk had ik van Suzman gehoord, en natuurlijk was ik bekend met de kritiek die de bevrijdingsbewegingen op haar keuze om binnen het systeem te werken, hadden. Maar het fenomeen white liberal was nieuw voor me. Hier manifesteerde zich een soort herkenbaar aan een uiterst politiek correcte stellingname tegen apartheid (‘awful!’) maar tegelijkertijd bevoorrecht door datzelfde systeem. Voor de white liberal bestaat er geen enkel verband tussen politieke en economische gelijkheid. Men is voor de verwezenlijking van rechten voor anderen zolang de eigen welstand daarmee niet in gevaar komt. Toen ik begin jaren negentig bij een etentje in een van de, toen nog exclusief blanke, buitenwijken sympathie uitte met het voorstel van een vakbondsbestuurder om ‘zwembadbelasting’ te heffen, waren blikken van afschuw mijn deel. Wat had dat er nu mee te maken? We gingen de apartheid afschaffen en toch niet het socialisme invoeren?
Enkele jaren terug weigerde Suzman om een verklaring te ondertekenen die door Carl Niehaus en Antjie Krog was opgesteld. Hierin werd vastgesteld dat blanken per definitie van de apartheid hadden geprofiteed. Haar verontwaardiging over deze stellingname leek me volkomen gemeend – ze leek echt niet te zien hoezeer ze van het systeem waartegen ze had gestreden al evenzeer had geprofiteerd.
Suzman heet in commentaren nu ‘de bekendste blanke die tegen de apartheid vocht’ maar daar valt wel wat op af te dingen want: Helen Joseph, Joe Slovo, Beyers Naude, Carl Niehaus, Barbara Hogan…